Hollandse polders
Recensie NRC Handelsblad 8 januari 2010 door Bernard Hulsman
Clemens Steenbergen, Wouter Reh, Steffen Nijhuis en Michiel Pouderoijen: De polderatlas van Nederland. Pantheon der lage landen. THOTH, 640 blz. € 99,50
Willem van der Ham: Hollandse polders. Boom, 312 blz. € 29,95
Boeken over waterwerken verschijnen vaker sinds Nederland op zoek is naar zijn identiteit. Van peilvlakken en boezemgrenzen, van winderige weides tot cultuursteppes – de geschiedenis van het Nederlandse landschap is er één van maakbaarheid in allerlei gradaties.
Hoeveel polders heeft Nederland nu eigenlijk? In Polders! Gedicht Nederland, het associatieve boek over Nederlandse polders dat vier jaar geleden verscheen, telden de samenstellers Adriaan Geuze en Fred Feddes er 3.891. Dat is veel minder dan de meer dan 9.000 ‘poldereenheden’ die nu allemaal in De polderatlas van Nederland staan vermeld. Het verschil zit hem vooral in het feit dat één polder kan bestaan uit verschillende poldereenheden met elk hun eigen peilvlak. Anderzijds hanteren de vier auteurs en samenstellers van De polderatlas een strengere definitie van de polder. Terwijl Geuze en Feddes ook opgespoten stukken land als de Tweede Maasvlakte als een polder beschouwden, is een polder in De polderatlas alleen een polder als het om een stuk land gaat dat zonder dijken en bemaling niet droog zou blijven.
Maar hoeveel echte polders Nederland nu telt, staat uiteindelijk niet in De polderatlas. Dat komt, zo schrijven de auteurs, doordat het systeem van naamgeving op de Waterstaatskaart en de Topografisch Militaire Kaart, twee 19de- eeuwse kaarten waarop De polderatlas is gebaseerd, niet sluitend is: ‘Er komen soms tamelijk ingewikkelde afwijkingen voor’, schrijven ze. Zo weten we ook na verschijning van de monumentale polderatlas nog niet precies hoeveel polders Nederland heeft.
De polderatlas is het hoogtepunt van een stroom boeken over Nederlandse polders en waterwerken in de tweede helft van 2009 (zie inzet). Van al deze boeken is Hollandse polders van Willem van der Ham de beste aanvulling op De polderatlas. Uitgebreid vertelt Van der Ham dat de Nederlanders niet alleen zelf hun land hebben geschapen, maar eerder ook onnoemelijk veel land hebben vernietigd, vooral in de 16de en 17de eeuw door de afgraving van veengebieden. Eerst schiepen ze meren die door afslag steeds groter werden, en vervolgens hebben ze die tegen enorme kosten en met veel moeite weer drooggemalen, zo zou je Hollandse polders in één zin kunnen samenvatten.
De hausse aan polder- en waterwerkenboeken is een uiting van de zoektocht naar zijn ‘identiteit’ die Nederland in het eerste decennium van de 21ste eeuw heeft ondernomen. Vaak eindigt die zoektocht in de polder. Zo wordt het ‘polderen’ regelmatig als het belangrijkste kenmerk van Nederland genoemd – in de jaren negentig gold het ‘poldermodel’, de Nederlandse overlegeconomie, zelfs nog als een voorbeeld voor de wereld. En het poldermodel, zo gaat de Nederlandse mythe verder, komt rechtstreeks voort uit de polder. De strijd tegen het water maakte samenwerking noodzakelijk en de waterschappen, verantwoordelijk voor het beheer van de polders, waren vroege vormen van overlegdemocratie.
Getuige de ondertitel is De polderatlas bedoeld als een ‘pantheon der lage landen’. Wat het Walhalla, de 19de-eeuwse Griekse tempel in Regensburg waar de bustes van grote ‘Teutschen’ staan, voor Duitsland is en het vergelijkbare Panthéon in Parijs voor Frankrijk, wil De polderatlas voor Nederland zijn. Niet grote figuren, maar de meer dan 9.000 ‘poldereenheden’ vormen de grootsheid van Nederland.
Ondanks de pretentie van het oprichten van een pantheon der lage landen schenken de auteurs van De polderatlas geen enkele aandacht aan de Nederlandse poldermythe. Hun doel is om polders in kaart te brengen als landschapsarchitectonische artefacten. Twee van de vier, Steenbergen en Reh, zijn dan ook landschapsarchitecten die zich als docenten van de Technische Universiteit van Delft al vele jaren bezighouden met onderzoek naar de polders. Vijf jaar geleden schreven ze het boek Een zee van land, over Noord-Hollandse droogmakerijen als de Beemster en de Schermer.
De polderatlas bevat een indrukwekkende keur aan oude en nieuwe kaarten en foto’s van Nederlandse polders. Het hart van de atlas is de speciaal vervaardigde polderkaart die, verspreid over 35 bladzijden, alle polders van het Nederlandse laagland laten zien. De polderkaartmakers hebben het Nederlandse laagland niet opnieuw opgemeten, maar hebben hun kaart gebaseerd op twee 19de-eeuwse kaarten: de Waterstaatskaart (1865-1891) en de Topografische en Militaire Kaart (1850). Van deze schitterende, klassieke kaarten die alles in beeld brachten, hebben de kaartenmakers alleen de dijken, poldergrenzen, boezemgrenzen en alle andere waterbouwkundige kunstwerken overgenomen.
In Hollandse polders vertelt Willem van der Ham in grote lijnen dezelfde geschiedenis, maar dan wel met meer aandacht voor de mensen van vlees en bloed die de polders hebben gemaakt. Lijkt het in De Polderatlas door de nadruk op landschapsarchitectuur dat het maken van polders bijna vanzelf ging, in Hollandse polders is het droogmaken letterlijk en figuurlijk gemodder. Tot de 20ste eeuw was het maken van polders een moeizaam en langdurig werk dat soms mislukte. En als het land dan eindelijk was drooggevallen, dan kregen de kolonisten vaak ‘polderkoorts’, een verzamelnaam voor verschillende ziektes, waaronder malaria.
Van der Ham laat ook zien dat droogmakerijen niet de winstgevende ondernemingen waren waarvoor ze nog altijd worden gehouden. Zo leverde de beroemde Beemster, de Noord-Hollandse droogmakerij die nu op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO staat, de Amsterdamse investeerders geen winst op. Droogmakerijen waren zeer onzekere beleggingen. Belangrijkste reden om de Beemster in te polderen was dan ook dat dit meer een bedreiging vormde voor het Hollandse land. Door de waterwolf, de voortdurende afkalving van land, werden de Noord-Hollandse meren steeds groter en dreigde Holland eenvoudigweg te verdwijnen.
Zo bestrijdt Van der Ham wel meer algemene meningen over de polders. Ook over de Beemster, in De polderatlas omschreven als ‘het eerste rationele, en op tekening ontworpen ‘architectonische’ landschap van Holland’, schrijft hij dat de nieuwe polder geen aantrekkelijk landschap was. ‘Het polderland was weids en open, winderig en guur, en werd door al die rechte lijnen vast eentonig en zeker niet erg romantisch gevonden. En of de 17de-eeuwse mens even gecharmeerd was van windmolens als de mens van tegenwoordig, valt ernstig te betwijfelen.’
In de loop der eeuwen werd het maken van polders steeds meer een zaak van de overheid, zo laat Van der Ham zien. Waren de 17de-eeuwse droogmakerijen particuliere initiatieven, het inpolderen van de kolossale Haarlemmermeer in de 19de eeuw was een zaak van verschillende overheden. Het afsluiten en inpolderen van het IJsselmeer werd zelfs verheven tot een nationaal project waarvoor de rijksoverheid een speciale dienst in het leven riep die alles tot in de puntjes regelde.
Hollandse polders eindigt met een anticlimax. Aan de laatste droogmakerij, Zuidelijk Flevoland, wijdt Van der Ham nauwelijks een woord. En met de vaststelling dat de volgende IJsselmeerpolder, de Markerwaard, er nooit is gekomen, is voor hem de geschiedenis van de droogmakerij voorbij. Maar voor de vier auteurs van De polderatlas gaat de geschiedenis van de polder voort. In het laatste hoofdstuk van de atlas stellen ze vast dat de polders een dynamisch landschap vormen dat nu in hoog tempo verstedelijkt. Hier zien ze een taak weggelegd voor de landschapsarchitecten en de polderatlas kan hen daarbij helpen, hopen ze.